Als je van een goed glas wijn houdt, dan klinkt decanteren of karafferen je wellicht bekend in de oren. Als je eerder een gelegenheidsdrinker bent, dan heb je daar misschien nog nooit van gehoord of vind je het helemaal niet nodig om te doen. Toch kan decanteren of karafferen voor elk type wijndrinker nuttig zijn. Iedereen heeft wel al eens bezinksel of droesem op de bodem van de fles gevonden. En dat is niet abnormaal want in rode wijn zitten kleurstoffen en tannines die op elkaar reageren als de wijn rijpt. Hierdoor ontstaat droesem wat de wijn minder helder maakt. Droesem kan ook schillen van de druiven – een restant van de persing – bevatten.
Om de droesem uit de wijn te krijgen, dan kan je de wijn decanteren. Daarvoor kun je een speciale decanteerkaraf gebruiken, een glazen karaf met een smalle hals. Hou de karaf schuin, hou de hals van de wijnfles boven een kaars of zaklamp en begin met het overschenken van de wijn. Door het lichtje zie je wanneer de wijn in de hals troebel wordt. En dan is het tijd om te stoppen met schenken en het laatste restje wijn in de fles te laten.
Heb je geen decanteerkaraf? Dan kun je de wijn ook overschenken in een schone, lege fles door het gebruiken van een trechter.
Drink je vooral jonge rode wijnen, dan is decanteren meestal niet nodig, maar dat betekent niet dat overschenken niet nuttig is. Dan spreken we echter van karafferen, wat een andere functie heeft dan decanteren. Bij het karafferen versterkt je de smaak en de geur van de wijn door zuurstof bij de wijn te laten komen. Daardoor ‘opent’ die zich. Daarom gebruik je voor het karafferen een karaf met een brede hals om zoveel mogelijk zuurstof bij de wijn te laten komen. Maar let op. Zuurstof zorgt ook voor oxidatie van de wijn, wat ervoor kan zorgen dat de wijn azijnachtig smaakt.
Karafferen doe je verder op dezelfde manier als decanteren, alleen het lichtje is niet nodig. Laat de jonge rode wijn vooral ook even in de karaf zitten, zodat de aroma’s langer de tijd hebben om vrij te komen. Cheers!